Het Model Situationeel Leiderschap is eind jaren 70, begin jaren 80 van de vorige eeuw ontwikkeld door Paul Hersey en Ken Blanchard. De kern van de theorie is dat een goede leidinggevende zijn manier van leidinggeven aanpast aan de situatie waarin de medewerker zich bevindt: wat kan de medewerker zelf en waar heeft hij ondersteuning bij nodig?
De theorie van situationeel leiderschap is uiteraard niet zaligmakend, maar biedt wel handvatten voor de dagelijkse praktijk. Daarnaast blijven ingrediënten als een veilig werkklimaat en een open cultuur waarin het goede gesprek gevoerd kan worden natuurlijk heel belangrijk.
Volgens Hersey en Blanchard passen succesvolle leiders hun stijl van leidinggeven aan aan de taakvolwassenheid van een medewerker (hoe bekwaam is hij of zij?), en de bereidwilligheid van de medewerker om zich aan te laten sturen.
De meeste medewerkers ontwikkelen zich in hun loopbaan, zowel door ervaring als door opleiding en scholing. En wie meer kan en weet, heeft een grotere taakvolwassenheid en is zelfstandiger. Daarmee heeft iemand minder aansturing nodig, maar wellicht nog wel begeleiding op een bepaald vlak.
Naast de taakvolwassenheid en mate van bekwaamheid spelen de eigenschappen van de medewerker een rol. Iemand moet namelijk ook wel bereid zijn om sturing of begeleiding van je te ontvangen. Of een leiderschapsstijl effectief is, hangt dus ook af van de houding van je medewerker: staat hij of zij ervoor open?
Door de verschillen in taakvolwassenheid, zelfstandigheid en bereidwilligheid te combineren, komen Hersey en Blanchard tot vier leiderschapsstijlen:
Bij elke leiderschapsstijl zijn andere acties nodig:
Sturen
De aansturing is hier vooral taakgericht en bestaat uit:
Begeleiden
Ook dit is nog een taakgerichte stijl van leidinggeven die vraagt om:
Steunen
Een meer resultaatgerichte stijl van leidinggeven, die vraagt om
Delegeren
Zeker een resultaatgerichte stijl van leidinggeven, waarbij het draait om: